Troost zijn

A.W. Den Beer Poortugael maakte in 1914 deze verbeelding van de vrienden die zwijgend bij Job kwamen zitten.

A.W. Den Beer Poortugael maakte in 1914 deze verbeelding van de vrienden die zwijgend bij Job kwamen zitten.

Op een dag waarop de meesten van ons huis afwezig waren, werd ik gebeld om naar een huis dichtbij te gaan, waar een man stervende was – kennelijk onverwacht. Ik ging erheen met olie om hem te zalven. Toen ik binnen werd gelaten, was de man net overleden.

Er heerste paniek en chaos in het huis. Er waren vier tot vijf mensen. Ze liepen allen druk heen en weer de ene kamer in, de andere kamer uit. Aanvankelijk probeerde ik de mensen rond het bed te krijgen waar de overledene op lag, om dan een gebed uit te spreken, maar ik had al gauw in de gaten dat dit niet zou gaan lukken. ‘Ja, ja’ zeiden ze. Ze stonden even bij het bed en liepen vervolgens weer weg. Ik ging toen maar aan de grote tafel in de woonkamer zitten.

Zo nu en dan kwam een van de bewoners daar ook zitten. Soms wisselden we enige woorden, soms bleef het gewoon stil. Na anderhalf uur besloot ik weg te gaan en terug te gaan naar mijn bureau om het schrijven van een column mogelijk te maken. Ze vroegen niet of ik de uitvaart wilden doen of langer wilde blijven.

Weken later hoorde ik via via dat ze mijn bezoek zeer gewaardeerd hadden en als heel troostend ervaren hadden. In zekere zin had ik niets gedaan. Ik had alleen rustig aan de tafel gezeten. Maar, zo begreep ik, in de draaikolk van gebeurtenissen, was ik het enige rustige punt geweest. Die rust en vrede hadden de meesten overgenomen en zo werd het ook rustig rond henzelf en in henzelf.

Het is niet noodzakelijk en zelfs niet gewenst met een ‘groot verhaal’ te komen. In sommige Joodse tradities behoren de bezoekers in de eerste drie dagen en nachten tegen de muur van de kamer van de overledene te zitten zonder iets te zeggen. Na een tijdje gaan ze even stilzwijgend weg als ze gekomen waren. De nadruk valt niet op het doen van iets, het regelen van de begrafenis of van de financiële situatie van de nabestaanden, maar louter op het meeleven met de nabestaanden.

'Boomsma's boekje had net iets dikker mogen zijn...'

‘Boomsma’s boekje had net iets dikker mogen zijn…’

In zijn boekje Troost noemt Arie Boomsma drie belangrijke elementen om troost te kunnen geven: veiligheid, aandacht en lichamelijk contact. Aandacht en veiligheid liggen dicht bij elkaar. De aandacht van de ander bevestigt mij in mijn bestaan – dat ik er mag zijn, ook als een mens in de rouw. Zij geeft mij veiligheid. De aandacht omgeeft mij als een tweede huid die alles wat van buiten of van binnen gebeurt signaleert.

Lichamelijk contact noemt Boomsma ook. Geen slap handje, ook niet een stevige hand, maar een hartelijke en stevige omarming. Je beschut de ander. Daarom vond ik de foto zo schokkend die een paar weken geleden in de krant stond: een openbare executie van twee jonge mensen, waarbij een van hen tegen de man die hem gaat ophangen aan leunt in een poging wat menselijke warmte te ontvangen en verbonden te blijven met het menselijk geslacht. De beul blijft er onverschillig onder. Voor hem is het werk en levensonderhoud – morgen is er weer een dag.

Hier zou echte troost zijn zulke executies af te schaffen. Meestal troosten we door aandacht te geven, veiligheid te bieden en een omarming. Soms kan het meer zijn, soms moet het minder zijn. Je lichamelijke omarming kan altijd grenzen overschrijden en onecht worden. Wat dat betreft had het boekje van Boomsma wel wat dikker mogen zijn.

Delen:

Schrijf een reactie

Opgeslagen onder Geloven vandaag

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *