
Fragment uit de Hebreeuwse Thora of Wet.
Wanneer ik door een psycholoog gevraagd zou worden vrij te associëren bij het woord ‘wet’, zou ik veel negatieve reacties geven. Ik ervaar ‘wetten’ als belemmerend. Soms ontdek ik echter dat ze me steun geven. Een goede wet heeft tot doel de zwakkere te beschermen tegen de willekeur van de sterkere.
Wanneer joodse gelovigen het woord ‘Wet’ of ‘Tora’ gebruiken – of gebruikten, zoals in Jezus’ tijd – moet ik mijn negatieve gevoelens vergeten. Het woord ‘Wet’ moet ik niet opvatten als de wetten, die in onze wetboeken staan en door de ‘rechtsstaat’ op ons worden toegepast. De ‘Wet’ heeft zeker juridische elementen, maar is bovenal bedoeld als een leidraad in het dagelijkse leven. De ‘Wet’ markeert de weg die je elke dag en heel je leven mag gaan om te leven in gemeenschap met God. Zij zijn de boeien waartussen je moet zeilen om niet in ondiep water terecht te komen. Het is niet nodig om te weten waarom die boeien nu precies hier gelegd zijn, (al verbiedt niets je erover te praten en te discussiëren). Het gaat erom je er aan te houden, en al doende merk je dan hoe zinvol ze zijn en hoezeer ze je een vrije vaart garanderen. De gedachte is: door verplichtingen en verantwoordelijkheden op je te nemen word je vrij. De bepalingen van de wet zijn niet altijd inzichtelijk, maar al doende blijken ze je de identiteit van jood te geven. Ze scheppen voor je een orde in het vaak chaotische leven. Ze geven je de mogelijkheid te leven in verbondenheid met God.
Leven binnen de ‘Wet’ is het antwoord op het aanbod van God de zorg voor Israël op zich te nemen. De ‘Wet’ gaat niet alleen maar over de verhouding tussen God en Israël. De Tora gaat evenzeer over de rechtvaardige verhoudingen tussen de joden onderling en over hun relatie met buitenstaanders. De ‘Wet’ gaat over het hele leven. Ons doet dit alles vreemd aan. Het klinkt misschien onbegrijpelijk. Ik moet toch zeggen dat ik overtuigd ben geraakt van de diepzinnigheid ervan.
De ‘Wet’ garandeerde mede de eigenheid van de joden. Zij onderscheidde de joden van hun omgeving die buiten de ‘Wet’ stond. Soms werkte de ‘Wet’ metterdaad bevrijdend. Zo verrichten joden op de Sabbat, de laatste dag van de week, geen arbeid. Eén dag in de week moeten mensen vrij zijn. Die dag is mede een herinnering aan de uittocht uit Egypte. In het Romeinse rijk had dit tot gevolg, dat joodse slaven minder waard waren dan niet-joden en men hen gemakkelijker vrij kon kopen. De sabbat was bevrijdend.
Een belangrijke voorschrift betrof het sabbatsjaar. Elke zevende jaar moet elke schuldeiser de schuld kwijtschelden van wie bij hem geld geleend had. Als je een volksgenoot als slaaf hebt, moet je die bij da zevende jaar zijn vrijheid teruggeven; je mag hem dan niet met lege handen laten vertrekken. (Deuteronomium 15) Het doel van deze wet is duidelijk: een tweedeling in de samenleving van rijken en armen tegengaan. Elk vijftigste jaar moet degene aan wie grond verpand was, – grond verkopen mocht niet – dit weer teruggeven aan de oorspronkelijke eigenaar.(Leviticus 25) Deze laatste regel is waarschijnlijk nooit toegepast, maar bleef wel voortdurend een prikkel tot rechtvaardig handelen.
Naast het onderhouden van de Sabbat was de besnijdenis een kenmerk van het behoren tot het joodse volk. De besnijdenis kwam in de plaats van het mensenoffer en is een teken dat men mensen niet mag opofferen. Verder waren er wetten die het eten van bepaalde dingen verboden. Het niet mogen eten van varkensvlees is het meest bekende voorschrift. Maar er waren meer van deze zogenaamde ‘reinheidswetten’. Ons komen die vreemd voor. Toch hebben wij ze ook. Als we ondergoed door de huiskamer laten slingeren, doet ons dat onprettig aan. Dingen zijn dan niet op hun plaats. Meer dan we doorgaans beseffen hebben we er behoefte aan dat dingen kloppen in ons leven. Het is meer dan vervelend dat je de schroevendraaier niet op de plaats vindt waar hij zou moeten liggen. We worden er wat onzeker van; iemand heeft in ons leven ingegrepen.
Wil je goed inslapen, dan moet je een bepaald ritueel volgen; op zich doet het er niet toe of je eerst je tanden poetst en je dan uitkleedt of omgekeerd. Maar het helpt als je deze dingen altijd in dezelfde volgorde doet. Dat geeft rust en je valt gemakkelijker in slaap. Maar vooral in de omgang met anderen spelen zulke – meest ongeschreven – regels een grote rol. Regels hoe je eet en wat je waar eet. Hoe je je kleedt en waar. Bij ons hebben deze regels geen religieuze betekenis meer. We brengen ze niet in verband met God en met elkaar recht doen. We zien vaak niet meer dat ze te maken hebben met de manier waarop we met anderen omgaan.
In de Babylonische ballingschap kregen deze regels bij de joden een grotere betekenis dan tevoren. Ze droegen ertoe bij de eigen identiteit van de joden te bewaren. Door het al of niet opvolgen van deze regels wist iemand of hij of zij met mede-joden te maken had of niet. Ze gaven veiligheid in een wereld, waarin deze zwakke groep dreigde meegesleurd te worden in de maalstroom van het heidendom, waarvoor de beslissingen van de vorst de hoogste wet waren. De reinheidsvoorschriften ontstonden in samenhang met het brengen van offers. In de tijd van Jezus herinnerden zij de mensen aan de ene tempel in Jeruzalem, waar het toegestaan was offers te brengen. Want de ene tempel was inmiddels het beeld geworden van het beloofde land.
5 Responses to De Wet maakt vrij