In vele getuigenissen van het Nieuwe Testament over de verrijzenis van Jezus komt de uitdrukking ‘de derde dag’ voor. Zij suggereert een precieze bepaling van tijd. Maar in de Bijbelse taal is het een soort code die ons waarschuwt dat er iets belangrijks gebeurt.
De woorden verrijzenis en opstanding geven aan dat de dood niet het laatste woord heeft. Jezus leeft, preciezer: Jezus leeft bij God. Wat dit inhoudt weten we niet. We zijn immers zelf nog niet verrezen. De verrijzenis is een gebeuren dat niet binnen onze ervaringen valt. (Als iets buiten onze ervaring valt, betekent dit natuurlijk nog niet dat het niet bestaat.)
We hebben er wel enig vermoeden van wat opstanding zou kunnen betekenen. We kennen zelf ervaringen die er een beetje op lijken. In een uitzichtloze situatie verandert plots ons leven en krijgen we hoop. Ziekte bedrukt ons, maar trekt zich terug. Onbegrip of zelfs vijandschap slaat om, omdat iemand een gebaar van vriendschap maakt. We vinden onszelf niet veel waard, maar plots blijkt iemand gewoon van ons te houden. Duisternis verkeert in licht, een doodlopende weg biedt een onverwachte doorgang. Dood verkeert in leven, zoals de lente na de winter.
Deze ervaringen roepen de beelden op van ‘opstaan’ en ‘verrijzen’, deze gebruiken we als we willen zeggen dat Jezus, die in zijn aards bestaan met God leefde, na zijn dood op een nieuwe, voor ons onbegrijpelijke manier met God leeft.
De verrijzenis van Jezus is niet te bewijzen. Wij zijn niet in een andere, betere of slechtere, positie dan de eerste leerlingen. Net als zij moeten wij de dood van Jezus interpreteren: óf als een nederlaag van het recht en het leven, óf als een overwinning op het onrecht en de dood.
Een los ‘feit’ (bijvoorbeeld een kus of de dood van iemand) bewijst nooit iets. Je moet de samenhang weten, en vervolgens een interpretatie van het geheel geven, om te weten om wat voor een feit het gaat (bijvoorbeeld om een verraderskus of een liefdeskus).

Een van de meest aansprekende verschijningsverhalen is die over de twee leerlingen die naar Emmaus gaan. Onderweg sluit zich een man bij hen aan die hen veel inzicht geeft, maar ze herkennen hem pas als ze samen eten en hij het brood zegent en deelt (Lucas 24). Deze verbeelding is van Luc Blomme en is geleend van de website van de dominicanen in Knokke, België. Klik op het schilderij voor meer.
In de verrijzenisverhalen komen verschijningen van Jezus voor. In sommige verhalen eet en drinkt hij of laat hij zich aanraken. Deze verhalen spelen zich af in onze wereld. Het is niet zo dat een stukje ‘andere wereld’ onze wereld binnenvalt. Wij zouden zo’n stukje ‘andere wereld’ niet herkennen, want we zijn alleen maar vertrouwd met deze, onze wereld.
Dat wil niet zeggen dat ze geen betekenis voor ons kunnen hebben. Zo zag een nicht van me – een vrouw die met twee benen op de grond staat – in een droom in de nacht dat haar zus stierf, haar in een prachtig licht aan haar verschijnen. Toen ze wakker werd, wist ze dat haar zus overleden was. Ze voelde zich getroost, maar besefte tegelijk dat haar droom geen bewijs was dat haar zus op een of andere manier nog leeft. Want leven met God over de dood heen heeft een kwaliteit die ons ontsnapt.
Verschijningen bewijzen de verrijzenis niet. We doen er volgens mij het beste aan om de verhalen van de verschijningen te lezen als getuigenissen. De leerlingen ervoeren dat Jezus bij hen bleef. Zij ‘zagen’ hem met hun geestesoog.
De verhalen van de verrijzenis en de verschijningen van Jezus zijn theologisch van aard. Ze willen iets uitzeggen over Jezus, maar beschrijven geen geschiedenis, geen gebeurtenissen binnen onze wereld. Ze drukken het vertrouwen uit dat ‘Jezus leeft met God’.
De verrijzenis van Jezus wordt ons niet opgedrongen, maar kan in vrijheid beaamd of afgewezen worden. Als je het beaamt, als je vertrouwt, kan dat je leven een nieuw perspectief geven, een wijdere horizon, een hoopvol uitzicht.
One Response to Verrijzenis (2)