
Het voorlezen van decreten in de St. Pieterskerk aan het einde van het Eerste Vaticaans Concilie in 1870.
In 1870 is op het Eerste Vaticaans Concilie geprobeerd de positie van de paus preciezer te formuleren. Meestal zegt men dat de paus toen ‘onfeilbaar’ geworden is. Dit is onjuist. De paus is niet onfeilbaar in de zin dat hij geen fouten kan maken. Het woord is ook niet het kernwoord van de toen gekozen formulering.
Het concilie verklaarde dat er geen hoger beroep mogelijk is (‘irreformabilis’) tegen bepaalde uitspraken, die de paus precies in zijn functie van paus vaststelt. De paus moet dan uitdrukkelijk zeggen dat hij spreekt als degene die de dienst verricht van het bevestigen van zijn broeders en zusters in hun vertrouwen op God. Er wordt voorondersteld dat zo’n uitspraak voorafgegaan wordt en begeleidt wordt door wat mensen in de kerk geloven. De pauselijke uitspraak kristalliseert dit geloof uit in een bepaalde formulering. Er kan dan niet daarna nog eens over gestemd worden. De formulering is betrouwbaar – al staat er nergens dat de paus niet op een bepaalde beslissing terug kan komen.
Sinds 1870 is er eenmaal duidelijk zo’n ‘onfeilbare’ uitspraak geweest. In 1953 verklaarde de paus uitdrukkelijk als paus dat Maria met lichaam en ziel ten hemel was opgenomen. Dat was een algemeen verbreid geloof; vóór hij dit bevestigde, had de paus eerst bisschoppen en theologen geraadpleegd. De documenten die sinds 1870 door een paus zijn gepubliceerd, – elk jaar worden het er meer – verdienen respect, maar zijn niet ‘onfeilbaar’. Daar vallen ook de rondzendbrieven (‘encyclieken’) van de paus onder. De band met Rome gaat niet verloren, als je de inhoud van deze documenten niet beaamt.
Hebben wij behoefte aan uitspraken waartegen geen beroep mogelijk is? Ik betwijfel het. Het streven naar een onaantastbare waarheid is een erfenis van het zoeken naar zekerheid in de zeventiende eeuw. De strakke opbouw van de middeleeuwse samenleving bezweek toen definitief en men begon te zoeken naar heldere en vaststaande ideeën en begrippen, die overal zouden gelden. Die meende men vooral te vinden in de natuurwetenschappen.
De ‘natuurwetten’ leken altijd en overal te gelden en dus absolute zekerheid te geven. Men zag daarbij over het hoofd dat alles mede door plaats en tijd bepaald wordt. De inhoud van ons denken en geloven verandert. Absolute zekerheid is niet te verkrijgen; zelfs de natuurwetenschappen bieden alleen een statistische zekerheid.
Dat wij, eindige mensen, niet over oneindige zekerheid kunnen beschikken, is eigenlijk vanzelfsprekend. We beseffen dat we voortdurend veranderen. We vertrouwen erop dat de Adem van God ons zal uitdagen om nieuwe manieren te vinden om naar Jezus te kijken en hem na te volgen.
De verklaring van 1870 had ook een praktische kant. Men was bang, gezien de oorlog tussen Frankrijk en Duitsland toen, dat er in de toekomst geen concilie meer bijeen zou kunnen komen. In 1953 was het doel van de ‘onfeilbare’ uitspraak van Pius XII de status van het pausschap te verhogen. Er was in het geheel geen noodzaak voor die ‘dogmaverklaring’.

De huidige paus, Benedictus XVI, bij een beeld van Maria.
Het zou echter naïef zijn te denken dat de behoefte aan ‘onfeilbaarheid’ nu verdwenen is. Velen binnen en buiten de kerk voelen zich bedreigd in hun eigen bestaan door de gedachte dat alles kan veranderen. De huidige centrale leiding deelt deze angst en poogt zoveel mogelijk zekerheid te bieden door te benadrukken dat er een kern is in het geloof, die niet aan verandering onderhevig is. Ze duldt geen liturgische praktijken, theologieën of ethisch gedrag, die afwijken van haar standpunt.
De verklaring van 1870 helpt haar daarbij. Want deze heeft bij velen, ook bij mensen in de burelen van het Vaticaan, de indruk gewekt dat bijna alles wat de paus zegt zo absoluut is, dat iedereen in de katholieke kerk zich daaraan moet houden. De centrale leiding komt zo in haar gevecht tegen de angst aan de verlangens van bepaalde groepen tegemoet, maar andere vervreemdt zij meer en meer van de kerk en het evangelie.