
Rembrandts verbeelding (1634) van het offer van Isaak door zijn vader Abraham. Algemeen wordt dit gezien als het verhaal waarmee kinderoffers werden verbonden. In de islamitische traditie wordt deze gebeurtenis gevierd met het Offerfeest. Doorgaans wordt de zoon daar geïdentificeerd als Ismaël, aartsvader van de Arabieren.
In gesprek met moslims geeft de titel ‘zoon van God’ altijd problemen. De ‘zoon (van God)’ is een oeroude mythische gestalte. We zijn met die titel terug in een wereld waar vaders het voor het zeggen hebben. Wanneer een zoon geboren wordt, lijkt de toekomst van de familie of clan verzekerd. Of mensen al of niet in een soort voortbestaan na de dood geloofden, hoofdzaak was dat de familie doorging.
In Afrika en Azië leeft dit nog bijzonder sterk. In de Arabische wereld worden ook nu nog vaders en moeders genoemd naar hun oudste zoon. Dus Abu (vader van). Zo laat een Nederlandse kennis van mij zich in Jordanië aanspreken met ‘Abuphilip’. De zoon vertegenwoordigde de toekomst. In die zin is hij de heiland, de redder, de verlosser. Wanneer hij ouder werd en leerde zelfstandig te handelen, kon hij zijn vader, en daarmee de gehele familie, vertegenwoordigen.
Soms moest de zoon door een proef laten zien dat hij het verdiende de toekomst van de familie te zijn. Hij moest een vrouw schaken of zich door een vrouw laten uitkiezen, of sterker nog, een vrouw redden uit de (offer-)dood. De droom van de prins op het witte paard, van Joris (of Michaël) die de draak verslaat, een prinses redt, haar vervolgens huwt en koning wordt, komt in vele verhalen terug. Het stoer doen van jongens in het bijzijn van meisjes is een oud-menselijk thema.
Een variant op dat thema is dat de (oudste) zoon geofferd wordt. In het Midden-Oosten was dat eeuwenlang gebruik. Israël verwierp dit. Het offeren van de eerstgeboren zoon is niet zo vreemd als het lijkt. De (oudste) zoon is ook een rivaal van de vader en zo een bedreiging van de familie. Als drager van de toekomst en een mogelijk rivaal, kon hij gemakkelijk tot zondebok gemaakt worden. Om hem heen verzamelde zich de familie en voelde zij zich één. Na zijn dood werd de ‘zoon’ dan een hemels figuur, een goddelijke gestalte, de zoon van God.

In de populaire cultuur verschijnen nog steeds 'godenzonen'. De voetballers van Ajax worden wel eens zo genoemd. Neerlands beroemdste voetballer Johan Cruijff (initialen: JC...) werd in Barcelona wel 'El Salvador', de verlosser genoemd.
Het Oude Testament gebruikt de spreekwijze ‘zoon van God’ niet voor een hemelse of goddelijke gestalte. Dit is een kritiek op de nabuurvolken van Israël. God noemt het gehele volk van Israël ‘mijn zoon’. Dat heeft niets met lijfelijke afstamming te maken, eerder als een soort adoptie, wat in de meeste culturen van het Midden-Oosten heel gewoon was.
Israël zag zich als een volk met een taak in deze wereld: het vertegenwoordigen van God in deze wereld. Israël is Gods partner. Dat was geen eretitel, maar een taak. Israël moest laten zien hoe God met mensen wil omgaan. Verder werd soms de koning als vertegenwoordiger van het volk ‘zoon van God’ genoemd.
Het Nieuwe Testament kende deze titel toe aan Jezus als degene die zichtbaar maakt hoe God met mensen omgaat. In hem wordt de mildheid en trouw van God zichtbaar, hij belichaamt de aanvaarding van alle mensen door God.
De oorspronkelijke gedachte is waarschijnlijk geweest dat God Jezus geadopteerd heeft als ‘zoon’, als zijn vertegenwoordiger, als bij uitstek zijn beeld, als de toekomst voor mensen. Het is belangrijk om deze inhoud vast te houden bij het gebruik van de term ‘zoon van God’ of ‘(geliefde) zoon’. Anders wordt Jezus toch nog een goddelijke figuur die uit de hemel neerdaalt. Iemand die doet alsof hij mens is, maar dit niet echt is. Dit misverstand moet vermeden worden. Het is misschien nuttig in de liturgie deze uitdrukking niet te veel te gebruiken. Bovendien roept zij bij ons weerstand op omdat ze zo eenzijdig mannelijk is. In de laatste tweeduizend jaar heeft ze zo’n (over-)gewicht gekregen, dat we haar nu nog nauwelijks kunnen hanteren.
Het lijkt wel zeker dat Jezus zichzelf als een ‘zoon van God’ beschouwde. Hij bidt tot zijn God en noemt hem ‘Abba’, vader. Dat het Aramese woord voor ‘vader’ behouden is gebleven in het Nieuwe Testament, terwijl dit in het Grieks geschreven is, laat zien hoe belangrijk dit woord voor de leerlingen van Jezus geworden was. Jezus gaf daarmee uitdrukking aan zijn nauwe verbondenheid met God. Terecht, zeiden zijn leerlingen later.
3 Responses to Titels voor Jezus (2)