Wij sterven allemaal. Het lichaam slijt, het wordt ouder, er komt een tijd om afscheid te nemen van het leven en van de mensen die wij daarin ontmoet hebben. Je kunt je tegen de dood verzetten, maar er komt een moment dat die strijd moet worden opgegeven. Wanneer je volop in het leven staat, is de dood een beangstigende horizon, die ver weg gehouden wordt. Hij werpt een schaduw over alles wat we doen.
Voor velen is het vooruitzicht op de dood één grote verschrikking. Anderen neigen ertoe de dood als iets ‘natuurlijks’ te zien: sterven ‘oud en der dagen zat’, zoals van mensen in het Eerste Testament wel gezegd wordt. Soms wordt verondersteld dat de dood een moment is van bewustwording, of van een teruggave van ons lichaam aan de aarde van waaruit het genomen is. De aarde zal dan, zoals zij dat met dode bladeren doet, ons weer opnemen in haar schoot en daaruit nieuw leven geboren laten worden.
Ik vind deze laatste beelden nogal romantisch. Ze houden te weinig rekening met de pijnlijkheid van het afscheid en met de concrete pijn waarmee de afbraak van het lichaam gepaard kan gaan. Velen sterven met het gevoel alleen te staan en niet gesteund te worden. In onze wereld komen vele mensen om vóór hun tijd door geweld, hongersnood en ziektes.
Dat we doodgaan, betekent niet automatisch dat er voor ons toekomst is na de dood. Het is het meest realistisch de dood als een definitief einde te beschouwen.
Het valt mij op dat mensen die gaan sterven, niet zo sterk bezig zijn met hun toekomst. Vanuit mijn (beperkte) ervaring met stervenden heb ik geleerd dat zij vooral bezig zijn het leven af te ronden, zodat zij in vrede kunnen heengaan. Zij vormen zich een oordeel over hun leven. Als daarin iets is gebeurd dat hun het gevoel geeft echt geleefd te hebben, kunnen zij in vrede heengaan.
Iemand die kort voor zijn sterven de rekening opmaakt van zijn leven, kan zich daarbij danig vergissen. Er kan hulp nodig zijn om tot een goede afweging te komen. Zelfs dan zal de volle waarheid over dit leven pas in de ontmoeting met God aan het licht komen.

De grafkelder van het Dominicanenklooster in Huissen, waar ik woon.
Verder valt mij op dat mensen die de dood onder ogen moeten zien, vaak heel zakelijk handelen. Ze zorgen dat er een adressenlijst is, hebben voor zichzelf al besloten voor hoever ze medisch ingrijpen zullen toelaten, waar en hoe ze begraven of gecremeerd willen worden. Terwijl de omstanders nerveus om de hete brij heen lopen en graag willen weten wat hij of zij wil, heeft deze de zaken al op orde. Eén vraag in deze richting is genoeg om alles boven water en in de openbaarheid te krijgen. Mensen ontdekken dat zij hun eigen wensen hebben over hun manier van sterven en slagen er soms in die te verwerkelijken.
Ik waakte eens bij iemand in coma, toen ik dacht: ik ga even tien minuten weg, en als ik terugkom, is hij dood. Zo was het ook: deze man wilde alleen sterven. Een medebroeder hoopte te sterven terwijl de zon in zijn kamer binnenkwam en zijn medebroeders de psalmen van het ochtendgebed rond zijn bed zongen. Hij kreeg zijn zin.
Stervenden kunnen onze leermeesters zijn. Van het zien sterven van mensen heb ik geleerd de dood als minder afschrikwekkend te zien. Ik denk dat het voor ieder mens goed is enige vertrouwdheid te ontwikkelen met de dood. Wanneer ik desgevraagd vertel dat ik heb geholpen om doden af te leggen en te kisten, griezelen mijn toehoorders wel eens. Maar ieder die dit ooit gedaan heeft, weet dat het heel bevredigend is zo bij te dragen aan de afronding van een leven.
Ik moet echter toegeven dat ik nooit een afschuwelijk sterfbed heb meegemaakt; die kunnen er ook zijn. Er zijn mensen die in hun gang naar het sterven niet tot aanvaarding komen. Sommige mensen worden dement, soms ver voordat zij bejaard zijn. Meer nog dan bij een lichamelijke afbraak worden ze ontluisterd. Ze verliezen alle waardigheid. Althans, in de ogen van de oppervlakkige, menselijke beschouwer.