
Het gebruik van de doop gaat terug op Johannes de Doper. Volgens de evangelieverhalen liet Jezus zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, als teken van een nieuw leven. De verhalen vertellen dat Jezus een duif zag en een stem hoorde die hem bevestigde. Daarna begon zijn leven als rondreizende prediker.
Vanaf het begin is het zich keren tot Jezus gevierd en uitgedrukt in de onderdompeling in water (de doop of het doopsel) en het leggen van de hand op het hoofd van de nieuweling (vormsel).
De dopelingen (ze worden in de voorbereidingstijd wel ‘doopleerlingen’ of ‘katechumenen’ genoemd) zijn meestal vergezeld van twee getuigen, een man en een vrouw, die de gemeenschap of ‘kerk’ vertegenwoordigen. Ze worden ‘peter’ en ‘meter’ genoemd. De voorganger vraagt aan ieder van de dopelingen hoe hij of zij heet, zegt iets over de betekenis van die naam en voegt er de wens aan toe dat ‘deze naam geschreven mag staan in de palm van Gods hand’.
Hij stelt nog een paar andere toepasselijke vragen over hun verlangen christen te worden. Ze spreken de geloofsbelijdenis uit. (Dat zal vaak de oude zijn uit de vierde eeuw of een moderne versie ervan.) Vervolgens gaat de voorganger voor in een ‘doopgebed’. Daarbij kan deze de mond, oren, ogen, handen en voeten van de dopelingen aanraken. De voorganger kan het water ‘wijden’ door een gebed uit te spreken; ‘wijden’ wil zeggen dat dit water uitdrukkelijk bestemd wordt voor de doopviering.
Kopje onder
De dopelingen buigen een voor een hun hoofd boven een grote schaal. De voorganger giet water over hun hoofd en zegt: ‘Ik doop je in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’.
In de oude kerk gingen de dopelingen helemaal kopje onder. Pas in de Middeleeuwen is dit – waarschijnlijk om praktische redenen – vervangen door een begieting met water. Maar sommige groepen christenen dopen nog door onderdompeling en in de katholieke kerk blijft dit mogelijk. Duidelijker dan de begieting is de onderdompeling een beeld van de dood en verrijzenis van Jezus. Je gaat kopje onder, je sterft even en verrijst.
Precies daarom is de doop de viering geworden van de intrede van mensen tot de kring van de leerlingen van Jezus. Tegelijk is de doop een beeld van de uittocht van Israël uit het slavenland Egypte door de Rode Zee heen naar het beloofde land. Dopelingen willen in die traditie van bevrijding gaan staan.
Geen toverformule
De woorden van de voorganger hebben geen magische betekenis. Ze zijn geen toverformule. ‘In de naam van’ betekent: ’tot gemeenschap met’. In de jonge kerk werd ook gezegd; ‘ik doop je in de naam van Jezus’.
Na de doop kunnen de dopelingen gezalfd worden op hun voorhoofd. Deze zalving verbindt hen met de bisschop die op donderdag vóór Pasen (‘Witte Donderdag’) olie ‘wijdt’, d.w.z. hij bestemt haar voor het gebruik in de doopviering. Vervolgens legt de voorganger zijn hand op iedere dopeling en spreekt hij een gebed uit.

In verschillende christelijke kerken kent men de doop door onderdompeling. Op de foto een doop binnen de baptistenkerk.
Doop en vormsel
Terwijl de doop het beeld is van dood en verrijzenis (Pasen), verwijst dit gebaar naar het neerdalen van de Adem van Jezus op zijn leerlingen (Pinksteren). De doop verbeeldt en bewerkt de overgang van mensen uit de geschiedenis van onrecht naar de nieuwe geschiedenis van Jezus en zijn leerlingen.
De handoplegging verbeeldt en geeft het nieuwe leven, dat iemand door die overgang ontvangt. Zij is later onderscheiden van de doop als een min of meer aparte viering. In het Nederlands noemen we deze viering ‘vormsel’. Dit woord heeft niets met ‘vormen’ te maken, maar met ‘vroom maken’. Het woord ‘vroom’ betekent hier ‘moedig’ (zoals in ons volkslied het Wilhelmus). Het idee was kennelijk: je krijgt moed, durf en kracht om te leven.
Klein Paasfeest
De doop (en het vormsel) eindigt met het overhandigen van een kaars, beeld van Jezus als licht van de wereld. Ook kan de voorganger een witte doek op de schouders van de dopelingen leggen, als beeld van de verrijzenis. Daarna volgt de eucharistie. Elke eucharistie is een klein Paasfeest.
Traditionele dagen om te dopen zijn de paasnacht en Pinksteren. Bij de ingang van vele kerken treffen we een bakje aan met ‘wijwater’, waarmee mensen een kruisteken kunnen maken. Dit is een herinnering aan de doop die zij ooit ontvingen. Vroeger hadden mensen thuis een ‘wijwaterbakje’.