De ‘viering van vergeving’ of ‘biecht’ (belijdenis) bevrijdt ons uit onze geschiedenis van onrecht en is als daarmee een vernieuwing van de doop. We horen er voor het eerst over aan het einde van de tweede eeuw. Oorspronkelijk was deze viering vooral bedoeld voor gedoopten, die de kring van leerlingen van Jezus, de ‘kerk’, publiekelijk een slechte naam hadden bezorgd door in het openbaar onrecht te doen. Zij werden een tijdlang van deelname aan de eucharistie uitgesloten en moesten door bijvoorbeeld te vasten laten zien dat ze zich wilden bekeren.
Tweede doop
Meestal viel de boetetijd samen met de veertig dagen voor Pasen. Op donderdag vóór Pasen (Witte Donderdag) – later ook op andere dagen – liet de voorganger hen weer toe tot de eucharistie. De voorganger bad voor hen en legde hun daarbij de handen op. Deze viering werd wel een ’tweede doop’ genoemd. Zij was doorgaans maar eenmaal in je leven mogelijk.
Spoedig werd deze viering nog op een andere wijze gebruikt. Er waren altijd wel gedoopte mensen, die inzagen dat ook zij onrecht, zonde, hadden gedaan zonder dat dit in de openbaarheid was gekomen. Zij werden boetelingen en deden mee met deze viering. Velen stelden dit uit tot op het einde van hun leven. De strenge regel maar eenmaal in je leven aan deze viering te mogen meedoen gaf telkens weer problemen.
Geestelijke begeleiding
Mensen gingen vanaf de vierde eeuw naar monniken (mannen of vrouwen) en beleden hun het gedane kwaad. Dit was niet zo vreemd, want vanaf het begin van het monnikendom (eind derde eeuw) bestond de gewoonte dat monniken, vooral de nieuwelingen, hun gedachten (niet noodzakelijk hun zonden) openbaarden aan hun geestelijke leider. Dit was een psychotherapeutische techniek.

Houtsnede van Jorg Breu den Oude bij een anoniem vlugschrift (ca 1530).
Dit wetende kwamen ook niet-monniken voor geestelijke leiding bij de monniken (mannen en vrouwen) terecht. Deze traditie leeft nog voort in bijvoorbeeld Rusland. Onderdeel van deze geestelijke begeleiding kon het belijden zijn van gedaan onrecht. De Ierse monniken maakten in de vroege middeleeuwen de belijdenis van zonden uitdrukkelijk tot het hart van hun geestelijke leiding. Zo ontstond de privé-biecht.
Biechten
In de latere middeleeuwen geraakte de vroegere openbare viering op Witte Donderdag en op andere dagen steeds meer in onbruik. De officiële voorgangers van de kerk gingen ook over tot het horen van de privé-biecht. In de nieuwe praktijk, die zo ontstond, gaven zij niet zozeer geestelijke leiding en zagen ze het ook niet als hun eerste taak te bidden voor de mensen, die tot hen kwamen. Maar ze verklaarden hen vrij, ze ontsloegen hen van zonden (‘absolutie’).
De biecht werd een min of meer gerechtelijk proces. Sinds de elfde eeuw ligt het ritueel min of meer vast: belijdenis, het opleggen van een boete, vrijspraak (meestal zonder handoplegging), het voldoen van de boete. Langzaam ontstond het idee dat je niet aan de eucharistie kon deelnemen zonder eerst gebiecht te hebben. Officieel hoefde je echter slechts te biechten als je ‘doodzonden’ had bedreven, onrecht gedaan had, dat de banden met medemensen en met God radicaal doorgesneden had.
Zonde en aflaten
Langzamerhand ontstonden er regels welke boete moest worden opgelegd. Ierland liep hierbij weer voorop. Er kwamen ‘boeteboeken’ waarin deze regels werden neergelegd. Later werd daarin meer geschreven over de zonde dan over de boete: ze werden ‘moraalhandboeken’. Vooral juristen of door theologen met een grote juridische belangstelling stelden die boeken samen. Ze verklaarden steeds meer daden, vooral die op seksueel gebied, tot doodzonde. Niet alleen daden maar ook gedachten en innerlijke gevoelens werden ‘zonde’.
De boete kon fors uitvallen: een pelgrimstocht maken naar bijvoorbeeld Santiago de Compostella. Uit overwegingen van barmhartigheid ontstond de gewoonte zulke zware ‘penitenties’ (boetepraktijken) te vervangen door andere. In plaats van zo’n pelgrimstocht kon men ook een tijd (jaren) vasten of een kapel laten bouwen. Dit werd een ‘aflaat’ genoemd. Dat dit later tot wantoestanden heeft geleid, weet iedereen die iets van geschiedenis afweet.
Het krijgen van een aflaat als men geld gaf voor de bouw van de nieuwe St. Pieter te Rome, werd de aanleiding tot het optreden van Maarten Luther en het begin van de Hervorming. Ook in de kerken van de Hervorming bleef de ‘biecht’ in een of andere vorm bestaan, meestal even juridisch als in de ‘Roomse’ kerk.
Devotie
Sinds de tijd van de Hervorming werd in de katholieke kerk regelmatig biechten een ‘devotie’, een geestelijke oefening. In die tijd nam het individualisme toe en daarmee de behoefte zich uit te spreken. We zien dit nu groteske vormen aannemen op de tv, waar mensen soms belijden dingen gedaan te hebben, die vroeger alleen gefluisterd werden in de donkere van een ‘biechtstoel’. (Dat is een hokje in de kerk met een scheidingswand tussen biechteling en biechtvader. Deze scheidingswand was oorspronkelijk bedoeld om de biechteling(e) te beschermen tegen handtastelijkheden van de ‘biechtvader’.)

Wie een Apple IPhone heeft kan een 'Confession-app' downloaden en zich op de biecht voorbereiden via een programma dat het gewetensonderzoek stimuleert.
Biechten was vaak een lege praktijk, het opzeggen van een min of meer vast rijtje van missers (‘zonden’). De geestelijke leiding van de ‘biechtvader’ stelde in het algemeen weinig voor.
Schuldbesef
De nadruk op het biechten heeft bij vele mensen de schuldgevoelens versterkt, waarvan toch al ieder mens last heeft. Je moet immers kiezen in de wereld, en je kunt niet alles kiezen. Als kind moet je bijvoorbeeld beslissen of je óf op de schoot van je moeder óf op die van je vader gaat zitten. Je kunt als kind het gevoel krijgen door je keuze de ander te kort te doen.
Schuldgevoelens zijn echter ‘slechts’ gevoelens. Schuld is wat anders; dan gaat het over bewust bedreven onrecht. Mede door de praktijk van veelvuldig biechten is de relatie met God met schuld beladen geraakt. God verwacht echter helemaal niet van ons dat we ons voortdurend schuldig voelen ten opzichte van God en van elkaar.
Terugkijken
De vraag is wat er overgebleven is van het vertrouwen dat Jezus zijn kracht tot onvoorwaardelijke vergeven aan zijn leerlingen heeft nagelaten. Er is mijns inziens weinig reden om dit verleden te behouden. De vormgeving van de viering van de vergeving die de laatste twintig jaar in Nederland is ontstaan, is een zinvolle poging tot vernieuwing.
Daarnaast kan het pastorale gesprek goede diensten bewijzen. Zo’n gesprek kan men afsluiten met een kort (geïmproviseerd) gebed. Pastores zijn tegenwoordig echter gauw bang iets op te dringen. Toch zou hier meer durf gewenst zijn.