
Fresco van een 'Agape', liefdesmaal, in een Romeinse catacombe. Samenkomen en delen was de basis van de jongste kerk.
De kerk ontstaat telkens opnieuw in en door het doen en vieren van de onvoorwaardelijke vergeving en aanvaarding. Ze is geen gesloten kring. Er kunnen altijd nieuwe mensen in worden opgenomen. De kerk is in beginsel laagdrempelig. Ze is uitnodiging.
In de praktijk valt dit tegen, want sommige christenen voelen zich door de moderne wereld bedreigd en sluiten zich af. Ze is echter geen gemeenschap van mensen die hetzelfde zijn en precies hetzelfde denken en doen. Er zijn verschillen in sekse, in ras, in taal, in aanleg, in karakter, in bekwaamheden. Er zijn sociale verschillen en er zijn verschillen in macht.
Die verschillen en ongelijkheden worden niet weggemoffeld, maar erkend. Ieder mag er zijn met wat hij of zij inbrengt. Wat christenen bij elkaar ‘waait’, is de Adem van Jezus die hen elkaar onvoorwaardelijk doet aanvaarden. Het gaat er niet om louter leuke mensen te ontmoeten. Deze wederzijdse aanvaarding daagt uit om de verschillen die er zijn, te gebruiken voor elkaars goed. Als gouden regel geldt daarbij dat de zwakkere leden meer respect verdienen. De zwakkeren zijn een levende vraag om steun. Ze hebben er recht op gezien te worden, aangesproken te worden op hun gaven, waaronder mogelijk de gave leiding te geven. Vergeleken met de maatschappij is de kerk een omgekeerde piramide: de zwaksten gaan voor. De kerk is universeel, katholiek (zie eerste hoofdstuk).
Hoe is de kerk ontstaan? Je kunt deze vraag beantwoorden door te zeggen: met de verrijzenis van Jezus, toen de leerlingen zijn kracht en Adem ontvingen (Pasen en Pinksteren). Ze begonnen met elkaar te spreken, ze hielpen elkaar het nieuwe te verstaan, wat hun overkomen was.
Dat deden ze aan de hand van hun ervaringen en de woorden van hun bijbel (Oude Testament). Ze vierden met elkaar door brood en wijn te delen. Ze baden samen. Ze kwamen elkaar te hulp, financieel, met advies, met troost, met voor elkaar dingen te doen die mensen anders alleen binnen hun familieverband voor elkaar deden.

Paus Johannes Paulus II was de eerste paus die, na twintig eeuwen vervreemding en jodenhaat, bad bij de Klaagmuur, het enig overgebleven stuk van de tempel in Jeruzalem.
De grote uitdaging kwam, toen deze ‘Jezus-joden’ niet-joden bleken aan te trekken. Deze waren doorgaans ‘proselieten’, heidenen die belangstelling hadden voor de joden en hun diensten in de synagoge bijwoonden. Wilden zij jood worden, dan moesten ze alle joodse wetten volgen en de mannen moesten zich laten besnijden.
De vraag werd nu: kun je christen zijn zonder jood te zijn? Deze vraag werd na onderlinge discussie met ‘ja’ beantwoord. Dat de discussie positief uitviel was een gevolg van het feit dat de ‘Jezus-joden’ ontdekten dat deze heidenen evenals zij bezield werden door de Adem van Jezus. Zij hadden toen geen argumenten meer om de heidenen uit hun kring te weren. Iedereen bleek door de Adem van Jezus gegrepen te kunnen worden en kan van hem het vermogen ontvangen anderen onvoorwaardelijk te aanvaarden.
We kunnen zeggen dat de kerk pas echt ontstaan is toen de joodse leerlingen van Jezus hun kring openden voor niet-joden. Deze nieuwe leerlingen hoefden geen jood te worden, ze konden blijven wie ze waren, ze werden nu echter zoals de anderen georiënteerd op Jezus.